zaterdag 30 januari 2010

Collegereeks over geschiedenis Remonstranten in de 20e eeuw

Collegereeks over geschiedenis Remonstranten in de 20e eeuw



Ook dit jaar organiseert het seminarium weer een reeks van zes colleges die een samenhangende periode uit de geschiedenis van de Remonstrantse Broederschap beslaan. Dit keer is de schijnwerper gericht op de twintigste eeuw. Prof. Marius van Leeuwen zal zelf de zes colleges verzorgen over de volgende onderwerpen:

1. Op het breukvlak van twee eeuwen: K.H. Roessingh (1886-1925)

2. Drie G.J.’s: Heering, Sirks, Hoenderdaal – theologische ontwikkelingen

3. De vrijzinnige wereld – opkomst en neergang van samenbindende organisaties

4. Oecumene en verhouding tot de ‘grote kerk’ (‘hervormd-rem. gsprek’, SoW)

5. Maatschappelijke betrokkenheid, uitspraken van de Broederschap

6. Aandacht voor ‘innerlijke discipline, liturgie, belijdenis

Een nadere toelichting op de college onderwerpen volgt hieronder.

Wanneer u zich wilt opgeven dan kan dat op twee manieren:


1. via het seminarium d.m.v. een e-mailbericht (M.Tolsma@religion.leidenuniv.nl)


2. via het Landelijk Bureau Remonstranten (info@remonstranten.org)


De kosten voor de gehele reeks bedragen (inclusief eventuele kopieerkosten) € 75,- te voldoen vooraf via het girorekeningnr. van de Remonstrantse Broederschap te Utrecht, 140 938, o.v.v. Toehoorderscolleges 2010.

De colleges worden gehouden op donderdagen, van 15-17 uur, in het gebouw Matthias de Vrieshof 1, Leiden; het zaalnr. zal op het bord in de hal worden medegedeeld.

Voor nadere informatie:

Marijke Tolsma, coördinator Remonstrants Seminarium, tel. 071 527 25 91 (donderdagen), of

Landelijk Bureau Remonstranten, tel. 030 231 69 70

Ik hoop u binnenkort weer in Leiden te zullen treffen.





Met vriendelijke groet,



Marijke Tolsma,

Coördinator Remonstrants Seminarium





Geschiedenis Remonstrantse Broederschap III: de twintigste eeuw

serie van zes colleges, donderdag 4 februari – 11 maart 2010, door Marius van Leeuwen



1. Op het breukvlak van twee eeuwen: K.H. Roessingh (1886-1925)

Roessingh was de geschiedschrijver van de eerste periode van De moderne theologie in Nederland (diss. 1914). De uitgangspunten van die theologie (zoals de autonomie van het eigen oordeel van de mens, de aanvaarding van uitkomsten van moderne wetenschappen) aanvaardde hij, de grootheid van ‘moderne vaderen’ als Scholten, Opzoomer en Hoekstra erkende hij. Maar het teleurstellende was, volgens hem, dat tegen het einde van de 19de eeuw alleen nog een vlak rationalisme en optimisme en een vaag algemeen religieus besef de meeste modernen verbond. Hij zocht naar een modern geloof met meer ‘substantie’: er moest op een moderne (vrijzinnige) wijze te spreken zijn over Christus, verzoening, belijden etc. Het ‘rechts-modernisme’ van Roessingh had bij de remonstranten veel invloed. In het werk van de jong gestorven theoloog bleef het bij aanzetten tot zo’n nadrukkelijk vrijzinnig-christelijke theologie.

2. Drie G.J.’s : Heering, Sirks, Hoenderdaal – theologische ontwikkelingen

Drie seminariumhoogleraren (resp. 1917-’49, 1949-’58, 1958-’78), die ieder eigen accenten legden. G.J. Heering (1879-1955) werkte verder in het spoor van Roessingh. In zijn inleiding tot de dogmatiek, Geloof en Openbaring (aanvankelijk twee delen, 1935 en ’37; 3de druk, bekort tot één deel, 1950), benadrukte hij dat het geloof niet uit de mens komt: het is Openbaring, maar de mens moet het zich autonoom toe-eigenen, wil het zijn eigen gelóóf worden. G.J. Sirks (1887-1969) legde veel nadruk op de geloofsgemeenschap, die God wil ‘vereren en dienen’, op liturgische vormgeving, en op de bijbel, niet alleen als object van wetenschap, maar als ‘cultus-boek’. G.J. Hoenderdaal (1910-1998) deelde de dogmatische en de liturgische belangstelling met zijn voorgangers. Hij schreef veel over de verhouding tussen het godsdienstige en het esthetische (o.a. zijn diss. over Schleiermacher, 1948) en ontpopte zich als kenner van de (voor)geschiedenis van remonstranten (Erasmus, Arminius).

3. De vrijzinnige wereld – opkomst en neergang van samenbindende organisaties

In 1923 hield Roessingh een rede over ‘Eenheid en Organisatie van het Vrijzinnig Protestan-tisme’. Hij klaagde dat de vrijzinnigheid machteloos was door versnippering. Men moest, onder duidelijke leiding, de krachten bundelen. Dit leidde tot oprichting van de ‘Centrale Commissie voor het Vrijz. Protestantisme’. Daarin waren o.a. N.P.B., remonstranten, vrijz.-hervormden vertegenwoordigd, maar ook de jeugd- en studentenorganisaties die rond WO I waren ontstaan. Enkele mijlpalen: 1926, oprichting V.P.R.O.; 1931, ‘Beginselverklaring C.C.’; 1931, ingebruik-neming van gezamenlijk pand, Nieuwegracht 27 te Utrecht. Er ontstond een vrijzinnige zuil. De Remonstrant J.A. de Koning was een van de grote organisatoren. Na de oorlog kwam er geen verdere doorbraak in de richting van ‘vrijzinnige eenheid’, maar de C.C. bleef actief. In 1964 verplaatsten ook de rem. hun centrale bureau naar de Nieuwegracht (alg. secretaris Van Goudoever). De omslag van 1968: V.P.R.O. wordt VPRO; afkalving en verdwijnen van V.C.S.B., V.C.J.C. De C.C. werd kort na 65-jarig bestaan opgeheven. Rest er nog iets van Roessinghs ideaal?

4. Oecumene en verhouding tot de ‘grote’ kerk (‘hervormd-rem. gesprek’, SoW)

De remonstranten hebben zich nooit in een aparte ‘vrijzinnigheid’ willen opsluiten, maar zagen zich als (deel van) een vrijz. stroming binnen het grotere geheel van de christelijke kerk. Zo kozen ze als vanzelfsprekend voor de oecumene van de Wereldraad van Kerken (1948) – al ging daar discussie over de ‘basisformule’ aan vooraf – en van de Raad van Kerken in Nederland (1968). In de oorlogsjaren werd bij sommigen de gedachte versterkt dat het tussen de NH-kerk en de remonstranten tot een ‘doorbraak’ zou kunnen komen. Vrijz.-hervormde theologen kwamen in de naoorlogse jaren sterk naar voren (J. de Graaf, J.M. de Jong e.a.); zij waren bevriend met rem. collega’s. Het ‘hervormd-remonstrants gesprek’ kwam op gang. 1949: boek onder die titel (Van Nieuwenhuijzen-Aalders). 1962: remonstrantse reactie op een synode-rapport over de Uitverkiezing. 1966: gezamenlijk rapport van een Rem.-Herv. commissie (het conflict van 1619 moet in de context van toen worden gezien, de kaarten liggen intussen anders). 1973: ‘Leuenberg’: de 17de-eeuwse twisten zijn niet langer kerkscheidend. Toch haakten de remonstranten in 1993 af van het SoW-proces. Waarom? Hoe ging het verder?

5. Maatschappelijke betrokkenheid, uitspraken van de Broederschap

In 1921 hield G.J. Heering een rede op de AV: ‘De kerk als maatschappelijk geweten’ . Evangelieprediking dwingt soms tot duidelijke stellingname. De christen-pacifist Heering (De zondeval van het Christendom, 1928) verkondigde zijn pacifisme niet van de kansel, maar was bv. wel een initiatiefnemer tot een verzoek aan de regering om uitbreiding van de wet op dienstweigering (1925). 1935: verklaring tegen de totalitaire staat (n.a.v. rede van LJ van Holk, 1934: ‘De beteekenis van Volk en Staat …’); 1938: uitspraak over het Nederlandse vluchtelingenbeleid. Vanaf jaren dertig: aandacht voor het sociale vraagstuk (‘Commissie voor kerkelijk-maatschappelijke moraal’, na de oorlog: de ‘Sociale commissie’, voortgezet in: ‘Getuigenis en Dienst’, na 1997: ‘Geloof en Samenleving’). Vanaf jaren zestig: veel discussie over kerk en politiek. Uitspraken/besluiten over 2% voor ontwikkelingssamenwerking (1969), anti-racismeprogramma WCC (1971), investeren in Zuid-Afrika (1977) (zie Hoenderdaal, ‘Maatsch. bewustwording en uitspraken van de Remonstrantse Broederschap’, Kort bestek 20, 1978). Hevige discussies over kernbewapening (twee algemene vergaderingen in 1980!)(zie ‘KB 23’: Remonstrantse stemmen over kernbewapening’, 1981: de resoluties over het IKV, het tegengeluid van ‘Waakt en Weegt’). Ook over homoseksualiteit en zegening van andere dan huwelijkse verbintenissen werd intens gediscussieerd, resulterend in Kerkorde (1987), regl. K.

6. Aandacht voor ‘innerlijke discipline’, liturgie, belijdenis

De remonstranten kennen niet veel discipline in de zin van ‘van bovenaf opgelegd, centraal bindend gezag’. Ze hechten aan vrijheid. Als er al discipline is, dan een ‘innerlijke’, waarvoor ieder zelf verantwoordelijk is. De schaduwzijden: individualisme, vaagheid, ‘vrijblijvendheids-ideologie’ (Adriaanse in Spiritualiteit, 1979). Hoe ondersteunt de geloofsgemeenschap de ‘innerlijke discipline’ (F.E. v. Leeuwen, 1965) van de afzonderlijke remonstranten? Enkele voorbeelden. (1) Een ouder idee om een Broederschapscentrum in te richten voor toerustings- en vormingswerk kon in 1948 worden geëffectueerd door schenking van de Hoorneboeg (H’sum). Stimulans voor de Protestantse retraite (Van Royen, 1952). Later aldaar: de ‘spirituele oefendagen’, de Remonstrantse Orde. (2) Talrijke publicaties, o.a. in Oriëntatiereeks en de reeksen Kort Bestek, Vlugschriften. Jaarthema’s, gekoppeld aan ‘Algemene vergaderingen van Beraad’ (vanaf 1973). (3) Aandacht voor liturgie – in jaren 30 iets nieuws, resulterend in de ‘Orde van de gewone godsdienstoefening’ en ‘Verantwoording der plechtigheden’, voorin Liederenbundel 1943 (werk van Sirks). In het latere Dienstboek en in ‘praefixen’ voorin het Liedboek (1973) is hierop voortgeborduurd. Een eigen lijn: de liturgische ontwerpen en de geestelijke oefeningen van LJ van Holk. (4) Een bindende belijdenis, van bovenaf opgelegd, kennen de remonstranten niet, maar ze aanvaardden in 1941 wel een Belijdenis, door de predikanten aangeboden als hulp en houvast. Roessingh had al gewaarschuwd tegen de vrijzinnige schroom om te belijden (uit zijn tijd stamt de gewoonte om aannemelingen zelf hun belijdenis te laten schrijven). In 1989: oproep de belijdenis van 1941 te vernieuwen. Voorwerk daartoe: EJ Kuiper en MvLeeuwen, Als een vuurbaken (1994), maar een nieuwe belijdenis kwam er pas in de volgende eeuw.

Geen opmerkingen: